Met dit plan wil de LPF-fractie het rechterlijk bestel openbreken en de burger de beschikking geven over een open rechtssysteem waarin hij zelf een belangrijke rol kan spelen.

Herstelplan voor een betrouwbaar en open rechtssysteem

30 november 2005

Addendum bij punt 6: “Onvolledige vermelding nevenfuncties rechters sanctioneren”

De rechters-plaatsvervanger de heer Feteris en de heer Kampschoer hebben na het verschijnen van dit Herstelplan hun functie bij PWC inmiddels opgegeven op rechtspraak.nl, onder het kopje “Functie buiten de rechterlijke macht”.

LPF-Kamerlid Joost Eerdmans

De recente onthullingen over het buitengewone falen van justitie en de rechterlijke macht in de Schiedammer Parkmoordzaak schokten Nederland. Een onschuldige, ten onrechte voor moord veroordeelde man zat vier jaar vast, terwijl de echte moordenaar in die vier jaar nog meer slachtoffers kon maken. De justitiële dwaling schokte de bevolking en dat was niet voor het eerst de laatste jaren. Het vertrouwen van de Nederlandse burger in het rechtssysteem was namelijk al langer tanende. Waar in 1981 nog een meerderheid van 65% van de Nederlanders vertrouwen had in het rechtssysteem, was daar volgens de European Value Studies in 1999 nog maar een minderheid van 48% van over. Nergens in de Europese Unie, op België na, is het vertrouwen de afgelopen decennia zo sterk afgenomen als in Nederland.

Het verval van vertrouwen in het rechtssysteem in ons land is dus groot en al tientallen jaren aan de gang.

De fractie Lijst Pim Fortuyn ziet structurele oorzaken voor het afnemende draagvlak voor het Nederlandse rechtssysteem. De rechterlijke macht en het Openbaar Ministerie combineren een grote mate van macht met een traditie van geslotenheid die heeft geleid tot uitsluiting van burgers. Het Nederlandse rechtssysteem gaat mank aan een gebrek aan toegankelijkheid, onafhankelijkheid, democratische legitimiteit en openbaarheid.

De onvrede van de burgers met de beslissingen die in het gesloten circuit van het rechtssysteem worden genomen groeit. Winkeliers kijken met afgrijzen naar het toenemend aantal sepots van winkeldiefstallen en burgers doen steeds minder aangifte. Zij begrijpen de willekeur niet meer waarmee aangiftes wel of niet worden opgevolgd door vervolging. Uit vonnissen van rechters is voor niet ingevoerde burgers nauwelijks te begrijpen hoe en waarom men tot een bepaalde beslissing is gekomen. Straffen voor zware misdrijven als moord en doodslag worden door een grote meerderheid van de bevolking als te laag ervaren. Volksvertegenwoordigers die beslissingen van rechters of het Openbaar Ministerie kritiseren worden gemaand hun mond te houden over zaken waar iedereen een mening over mag hebben.

Met dit plan wil de LPF-fractie het rechterlijk bestel openbreken en de burger de beschikking geven over een open rechtssysteem waarin hij zelf een belangrijke rol kan spelen.

Burgers moeten meer te zien krijgen van en te zeggen hebben over hun eigen rechtsstaat.

B.J. Eerdmans, 7 november 2005

Tweede Kamerfractie Lijst Pim Fortuyn

 

Herstelplan voor een betrouwbare en open rechtsstaat

  1. Invoering lekenrechtspraak bij misdrijven
  2. Jury bepaalt straf moord en doodslag
  3. Slachtoffer, nabestaanden en verdediging krijgen inspraak in opsporing en onderzoek (invoeren action directe)
  4. Burgers krijgen uitgebreid klachtrecht bij niet-vervolging
  5. Afschaffen wetgevende rechters, advocaat-rechters en officier-rechters
  6. Onvolledige vermelding nevenfuncties rechters sanctioneren
  7. Court-TV en strafprocessen online
  8. Pers krijgt samenvatting van strafdossier
  9. Minimumstrafeis voor geweldsmisdrijven
  10. Moderne Trias

 

  1. Invoering lekenrechtspraak bij misdrijven

Probleem:

Nederland is een van de weinige landen ter wereld, zo niet het enige land, waar burgers op geen enkele manier kunnen deelnemen aan de rechtspraak. Burgers worden systematisch op afstand gehouden van hun rechtsstaat door een gesloten groep van professionele juristen die in het eisen en spreken van recht geen inmenging toelaten van buitenstaanders die niet aan de beroepsvereisten voldoen. Rechters en officieren van justitie worden, zonder democratische controle van enige betekenis, direct benoemd voor het leven en kunnen niet ter verantwoording geroepen worden op grond van de inhoud van hun beslissingen.

De fractie-LPF ziet de afstand tussen de Nederlandse burgers en de Nederlandse rechters als een structurele zwakte van onze rechtsstaat. Deze afstand resulteert onder andere in gerechtelijke beslissingen die zijn geformuleerd in juridisch jargon dat voor burgers zeer moeilijk of in het geheel niet te begrijpen is. De afstand resulteert ook in slecht gemotiveerde vonnissen en straffen voor zware delicten die door de grote meerderheid van de bevolking als te laag worden ervaren.

Waar burgers rechters niet begrijpen daalt het vertrouwen in de rechtsstaat. European Value Studies laten zien dat in 1981 65% en in 1999 nog maar 48% vertrouwen had in de rechtspraak. Deze meting liet verder zien dat zelfs een meerderheid van de bevolking “niet veel of helemaal geen vertrouwen” heeft in het Nederlandse rechtssysteem: 51%. (uitgezonderd politie). Op België na, was de daling van het vertrouwen nergens in de EU zo sterk als in Nederland. Recente peilingen gehouden na de Schiedammer Parkmoord komen op hetzelfde neer (48% van de Nederlanders heeft nog vertrouwen in het rechtssysteem).

Voorstel:

De LPF-fractie stelt voor om burgers voortaan zelf, in samenwerking met professionele rechters, recht te laten spreken. De grote afstand tussen burgers en rechters moet zo worden verkleind. In onder andere Duitsland, Zweden, Denemarken, België, Noorwegen en Portugal vormt de deelname van gewone burgers aan de rechtspraak sinds lang de garantie voor democratisch gelegitimeerde rechtspraak. Als lekenrechters hebben burgers in deze landen dezelfde rechten en plichten als beroepsrechters, maar ze oefenen het ambt niet beroepsmatig uit. Door burgers de kans te geven naast een professionele rechter zitting te nemen in een gerechtelijk college wordt de Nederlandse rechtsstaat in de eerste plaats ontegenzeggelijk democratischer.

De LPF-fractie verwacht dat door het toelaten van burgers tot de rechtelijke macht de professionele rechters gedwongen zullen worden hun uitspraken uit te leggen en te beredeneren in ‘gewone mensentaal’, hetgeen een betere controle van de rechtspraak mogelijk maakt. Vergelijkende studies hebben aangetoond dat Duitse vonnissen van Schöffengerichte in alle opzichten beter gemotiveerd zijn dan een Nederlands vonnis.

Nederlandse vonnissen zijn wat betreft begrijpelijkheid en motivering van beslissingen minimaal. Doordat in Duitsland één professionele rechter, die het vonnis schrijft en uitspreekt, altijd over het vonnis moet overleggen met twee lekenrechters, zijn Duitse rechters genoodzaakt hun vonnis in duidelijke en heldere taal te vatten om controle en, essentieel omdat lekenrechters in het college de meerderheid vormen, instemming door de lekenrechters mogelijk te maken.

Het laten meespelen door burgerrechters van hun emoties bij het bepalen van de strafmaat zou bovendien het door de LPF gewenste gevolg kunnen hebben van straffen die beter aansluiten bij voornoemde gevoelens in de maatschappij: een overgrote meerderheid van de Nederlanders vindt immers dat Nederlandse rechters te licht straffen. Emoties spelen nu eenmaal een rol in het strafrecht. Waarom zouden de emoties van een rechter dan beter zijn dan die van de ‘gewone’ burger?

Een internationale vergelijking toont verder aan dat de invoering van burgerrechtspraak kan bijdragen aan het verkleinen van de afstand tussen burgers en rechters en het vertrouwen van burgers in het rechtssysteem kan worden vergroot. Zo had in 2002 76% van de Deense, 61% van de Zweedse en 59% van de Duitse bevolking een groot vertrouwen in de eigen rechtsstaat.

Hoe?

Rechtspraak door burgers kan zonder wijziging van de Grondwet in het Nederlandse rechtssysteem worden ingepast. Op dit moment zijn burgers zelfs al als lekenrechters actief in de rechtspraak in Nederland: zie de aanwezigheid van “deskundige leken” in de militaire strafkamers. De Nederlandse grondwet laat in artikel 116 expliciet de mogelijkheid open dat aan rechtspraak “mede wordt deelgenomen door personen die niet daartoe behoren”. Invoering van lekenrechtspraak maakt wel een wijziging van de Wet op de Rechterlijke Organisatie noodzakelijk. De in deze wet vastgelegde samenstelling van de verschillende kamers van de gerechtelijke colleges, de rechtbanken en gerechtshoven zal met de komst van burgerrechters immers moeten veranderen.

De LPF-fractie stelt voor dat één of meer burgers als lekenrechter naast één of meer professionele rechters zitting nemen in een strafkamer. Net als in Duitsland schrijft de professionele rechter het vonnis en komt deze in overleg met zijn lekencollega’s tot een uitspraak. De leken fungeren daarbij als maatschappelijk klankbord voor de professionele rechter.

Daarnaast is het noodzakelijk dat een gedegen systeem van werving en selectie tot stand wordt gebracht, op basis waarvan burgers tot lekenrechter kunnen worden benoemd. Voor de vorm van deze selectie kan volgens de LPF-fractie het Duitse systeem van ehrenamtliche richters als voorbeeld dienen. Elke Duitser tussen de 25 en 70 jaar komt in aanmerking voor een functie als lekenrechter, uitgezonderd mensen met een juridische (notaris, advocaat)achtergrond of justitiële antecedenten of mensen die vanwege een zorgplicht moeilijk gemist kunnen worden. Zij worden benoemd voor de duur van vier jaar. Eens in de vier jaar wordt in elke gemeente door de gemeenteraad een representatieve lijst van mogelijke lekenrechters opgemaakt. Invoering van lekenrechtspraak leidt tot belangrijke capaciteitsvoordelen; van de drie professionele rechters die nu deel uitmaken van de meervoudige kamer kunnen er, naar Duits voorbeeld, twee worden vervangen door lekenrechters.

  1. Jury bepaalt straffen moord en doodslag

Probleem:

Door afdoende te straffen wordt de samenleving een tijd gevrijwaard van een dader en worden potentiële criminelen er van weerhouden misdaden te begaan. Straffen moeten daarnaast de waarde weerspiegelen die door de samenleving wordt gehecht aan het door de misdaad geschonden rechtsgoed.

Zo’n driekwart van de Nederlandse burgers vindt dat er te licht wordt gestraft, driekwart van de rechters vindt dat er afdoende wordt gestraft. Ziedaar het probleem. De straffen die door rechters worden opgelegd voor geweldsdelicten worden zelfs door 99 % van de Nederlanders als te laag beoordeeld. Dit standpunt wordt ook door criminelen gedeeld. Zo schrijft moordenaar Humphrey Ludwigs in zijn boek “Onder dwang”: “Ik had van tevoren goed over die moord nagedacht. Ik wist dat ik rekening moest houden met vier à vijf jaar gevangenisstraf, maar dat was het me waard.”

De LPF-fractie vindt de conclusie van het SCP, dat een grote meerderheid van de bevolking geen hoop heeft dat er in de komende 20 jaar iets gaat veranderen aan de te lage straffen, echt verontrustend. Burgers kunnen zich niet alleen niet meer herkennen in de straffen die door rechters worden opgelegd, maar ze hebben de hoop verloren dat er door de rechters van hun rechtsstaat naar hun mening zal worden geluisterd. Dat betekent een belangrijke verzwakking van de democratische legitimiteit van onze rechtsstaat.

Onderzoek van de LPF-fractie toont aan dat de straffen voor enkelvoudige kale moord in de periode januari 2003 t/m mei 2005 jaar (127 onderzochte zaken) gemiddeld uitkomen op 10,4 jaar. Trek daar éénderde vervroegde invrijheidsstelling (VI) plus nog eens een jaar penitentiair programma (PP) met weekendverlof van af en een moordenaar zit in Nederland gemiddeld niet langer dan 6 jaar aan één stuk in de cel. Eveneens zijn over dezelfde periode 119 enkelvoudige doodslagzaken onderzocht waarbij het gemiddelde uitkwam op 6,5 jaar cel. Met aftrek VI en PP komt dat voor doodslag dus uit op gemiddeld 3,3, jaar aan één stuk in de cel.

Voorstel:

Geselecteerd door het lot moeten Nederlandse burgers voortaan de kans krijgen als lid van een jury te oordelen over de straf van een moordenaar nadat hij door de rechters (professionele en lekenrechters) schuldig is bevonden. De LPF-fractie stelt voor om burgers

een stem te geven in het proces van straftoemeting door middel van de herinvoering van het instituut van de juryrechtspraak (waar ons land tussen 1810 en 1813 al een korte periode kennis mee heeft gemaakt) voor de meest ernstige delicten die ons wetboek van strafrecht kent, te weten moord en doodslag.

Met dit systeem van juryrechtspraak wordt gevarieerd op de juryrechtspraak zoals die in een aantal Europese landen bestaat.

Hoe?

Anders dan voor de introductie van lekenrechtspraak in het Nederlandse rechtssysteem zal voor de invoering van juryrechtspraak in Nederland allereerst een grondwetswijziging noodzakelijk zijn (artikel 117 van de Grondwet zal gewijzigd moeten worden).

  1. Slachtoffer, nabestaanden en verdediging krijgen inspraak in opsporing en onderzoek (invoeren action directe)

Probleem:

Recent onderzoek heeft aangetoond dat in Amsterdam 63% van de aangiftes door het Openbaar Ministerie wordt geseponeerd. Enkele maanden geleden kwam uit een onderzoek van de middenstandorganisatie MITEX naar voren dat 40% van de aangiftes van winkeldiefstal door het OM vanwege “te gering belang” niet wordt vervolgd. Cijfers over de rechtspraak in 2003 tonen aan dat 40% van de gepakte geweldplegers niet vervolgd wordt. Een geweldpleger heeft, als hij al gepakt wordt (pakkans 50%), dus vervolgens een kans van 40% dat hij niet in het openbaar voor de rechter hoeft te verschijnen. Het aantal onvoorwaardelijke sepots steeg van 26.300 in 2003 tot 27.000 in 2004.

De LPF stelt dat het op grote schaal niet vervolgen van misdrijven waarvan burgers aangifte hebben gedaan, het vertrouwen van burgers in die rechtstaat ernstige schade toebrengt. Daarom willen steeds minder mensen überhaupt aangifte doen: de meest recente politiemonitor laat zien dat de aangiftebereidheid met minder dan 30% op een historisch dieptepunt is beland.

De grondslag voor het groot aantal seponeringen is gelegen in het vrije gebruik dat het Openbaar Ministerie kan maken van het opportuniteitsbeginsel van artikel 63 Wetboek van Strafvordering. Dit beginsel laat het OM de vrijheid om wel of niet te vervolgen. Die vrijheid heeft geleid tot een basishouding ten aanzien van vervolgen van aangiftes die het beste kan worden omschreven met de woorden ‘Nee, tenzij’.

Voorstel:

  1. A) De LPF wil het opsporings- en vervolgingsmonopolie van het Openbaar Ministerie doorbreken en de burger het recht geven aanvullende opsporingshandelingen te verlangen. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij de rechten die burgers in onder andere Frankrijk, Duitsland, België en de meeste andere landen hebben op basis van de zogenaamde action directe.

Door een slachtoffer of nabestaande het recht te geven aanvullende onderzoekshandelingen te verrichten kan belangrijke opsporingsinformatie die anders terzijde wordt geschoven wellicht worden gered. Uit gesprekken met slachtoffers en nabestaanden is de LPF-fractie gebleken dat voor opsporing belangrijke informatie waarover zij beschikten soms volledig wordt genegeerd door de verantwoordelijke officier van justitie. De aanvullende opsporingshandelingen kunnen uiteindelijk leiden tot meer bewijs en dientengevolge tot een beslissing om wel in plaats van niet te vervolgen.

Daarbij wil de LPF benadrukken dat opsporing in eerste instantie een zaak blijft van de overheid. Het recht op deze vorm van action directe zou daarnaast, naar Duits voorbeeld, alleen betrekking moeten hebben op misdrijven die direct schade opleveren voor het slachtoffer, hetgeen bij diefstal en (zware) geweldpleging het geval is. Daarbij meent de LPF dat deze vorm van action directe een belangrijke aanjaagfunctie kan hebben ten aanzien van het OM en haar vervolgings- en opsporingsbeleid.

  1. B) De verdediging moet tijdens de fase van het onderzoek ter terechtzitting en het gerechtelijk vooronderzoek het recht krijgen om, in geval van verdenking van zware misdrijven, zonder tussenkomst van het OM, getuigen en deskundigen op te roepen. De Schiedammer Parkmoord heeft aangetoond dat de monopoliepositie van het Openbaar Ministerie in het gerechtelijk vooronderzoek ertoe kan leiden dat slechts één kant van de zaak wordt belicht: de kant van het Openbaar Ministerie die de veroordeling van de verdachte beoogt. Deze eenzijdige benadering is gebaseerd op de sterke wettelijke positie van het OM in het onderzoek op de terechtzitting. Op dit moment moeten verzoeken tot het horen van getuigen en deskundigen namelijk allemaal goedgekeurd  worden door de officier van justitie. Strafadvocaten zien deze verzoeken 9 van de 10 keer in de prullenbak verdwijnen.
  2. Burgers krijgen uitgebreid klachtrecht niet-vervolging

Probleem:

Het Openbaar Ministerie in Nederland heeft een monopoliepositie voor wat betreft de vervolging van misdrijven. Dit vervolgingsmonopolie wordt in Nederland, anders dan in de meeste andere landen om ons heen, gekoppeld aan een ruime discretionaire bevoegdheid in de vorm van het opportuniteitsbeginsel. Het OM mag op basis van dat beginsel zelf bepalen welk misdrijf wel en welk misdrijf niet wordt vervolgd. Deze combinatie van vrijheden en bevoegdheden is uniek in de Europese Unie.

Burgers die het oneens zijn met de beslissing van het Openbaar Ministerie om een verdachte niet te vervolgen kunnen hierover, op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, hun beklag doen. Deze bepaling is daarmee gelijk het enige artikel dat Nederlandse burgers direct inspraak geeft in het vervolgingsbeleid. De laatste jaren maken burgers steeds vaker gebruik van het recht op vervolging van artikel 12. Van 1360 zaken in 1999 steeg het aantal artikel 12-verzoeken tot 1770 in 2004, een toename van 30%.

De LPF meent, redenerend vanuit het uitgangspunt dat de burger meer te zeggen moet krijgen over de rechtspraak, dat het klachtrecht van artikel 12 op een aantal punten uitbreiding en aanpassing behoeft.

Voorstellen:

  1. A) Ten eerste moet een slachtoffer of nabestaande zijn beklag voortaan bij de dichtstbijzijnde rechtbank kunnen doen. Op dit moment kan een artikel 12-procedure alleen opgestart worden bij het gerechtshof binnen het rechtsgebied waar de beslissing tot niet-vervolging is genomen. Met andere woorden, de grenzen van het OM-parket zijn bepalend. De LPF-fractie vindt de drempel van het gerechtshof niet alleen te hoog maar ook onlogisch, gezien het feit dat een verdachte die wordt vervolgd voor zijn bezwaar tegen verdere vervolging wèl terecht kan bij de rechtbank. Nederland kent daarbij slechts 5 gerechtshoven tegenover 19 rechtbanken die ook nog eens talrijke nevenvestigingen hebben. Door het mogelijk te maken dat burgers over niet-vervolgen ook kunnen klagen bij de rechtbank (of nevenvestiging van die rechtbank) om de hoek verwacht de LPF de toegankelijkheid van de procedure voor burgers aanzienlijk te vergroten. Zo kan ook voorkomen worden dat strafdossiers te vaak heen en weer moeten worden gesleept en burgers lang moeten reizen om hun pleidooi te houden bij het gerechtshof.
  2. B) Ten tweede moet elke burger die zijn beklag uitoefent er op kunnen rekenen dat op zijn verzoek binnen dertien weken een beslissing volgt. Elke verdachte heeft in Nederland recht op een eerlijk proces dat binnen redelijke termijn wordt afgerond: twee weken na sluiting van

het onderzoek ter terechtzitting moet de rechtbank zijn vonnis uitspreken. Elke burger die bezwaar maakt tegen een beslissing van een overheidsorgaan heeft op basis van artikel 8:65 van de Algemene Wet Bestuursrecht recht op een beslissing van de rechtbank binnen zes weken na de sluiting van het gerechtelijk onderzoek; op grond van artikel 4:10 AWB is de uiteindelijke beslistermijn 13 weken. Een slachtoffer of een nabestaande die een klacht over niet verdere vervolging indient heeft op dit moment echter geen recht op een behandeling van en beslissing op zijn klacht binnen redelijke termijn; slachtoffers/klagers verkeren vaak volledig in het ongewisse over het stadium waarin het onderzoek naar hun klacht zich bevindt.

Op dit moment duren artikel 12-procedures gemiddeld 46 weken. De LPF pleit voor het wettelijk vastleggen van een termijn van 13 weken waarbinnen artikel 12-procedures door een competente rechtbank moeten zijn behandeld. Hiermee wordt de artikel 12-procedure, hetgeen in feite een klachtprocedure is ten aanzien van een beslissing door een overheidsorgaan (in casu het OM), in overeenstemming gebracht met de wettelijke termijnen zoals die ook in de AWB gelden voor administratief bezwaar en beroep.

  1. C) Ten derde moet een burger in hoger beroep kunnen gaan als zijn klacht over niet-vervolging wordt afgewezen. Ook wat betreft rechtsmiddelen moet de burger die een klacht over niet-vervolging door het OM indient het afleggen tegen de verdachte. Tegen een negatieve beslissing van het gerechtshof op een dergelijke klacht staat namelijk geen rechtsmiddel open. Dit hangt mede samen met het feit dat het behandelen van artikel 12-klachten is voorbehouden aan het gerechtshof dat in de juridische hiërarchie slechts de Hoge Raad boven zich weet. Het toebedelen van competentie aan rechtbanken om klachten over niet vervolging in behandeling te nemen, zoals voorgesteld in voornoemde maatregel, schept tegelijkertijd de mogelijkheid voor verzoekers een beroepsmogelijkheid bij het gerechtshof te creëren. Hiermee krijgen het slachtoffer en de nabestaande dezelfde mate van rechtsbescherming.

Hoe?

Deze voorstellen zullen als amendement worden ingediend bij het wetsvoorstel van de Minister van Justitie inzake “Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces”.

  1. Afschaffen wetgevende rechters, advocaat-rechters en officier-rechters

Probleem:

De LPF meent dat onafhankelijke rechtspraak een essentiële voorwaarde is voor eerlijke rechtspraak. Elke schijn van partijdigheid, elke vorm van mogelijke belangenverstrengeling, dient door de rechter, of het nou de bestuursrechter, de civiele rechter, de strafrechter of de lekenrechter is, te worden voorkomen. De Nederlandse rechterlijke macht kent op 1800 rechters zo’n 800 rechter-plaatsvervangers. Rechter-plaatsvervangers vervangen de gewone full-time rechters wanneer deze ziek zijn of met vakantie gaan of indien zij gewenst zijn vanwege hun specifieke juridische deskundigheid. Deze functionarissen hebben naast hun functie als rechter een andere betaalde functie, die vaak de voornaamste bron van inkomsten vormt.

Voorstellen:

  1. A) Afschaffen wetgevende rechters

Voor rechters moet de mogelijkheid om tegelijkertijd met het actieve rechterschap ook zitting te nemen in een der Kamers van de Staten-Generaal worden uitgesloten. Leden van de rechtelijke macht dienen niet tegelijkertijd deel uit te maken van de wetgevende macht. Deze rechters zijn daarnaast letterlijk partijdig en gaan daarmee lijnrecht in tegen het principe dat rechters zelfs maar de schijn van partijdigheid dienen te vermijden. Deze vermenging van politiek en rechtspraak wordt overigens ook door rechters zelf als problematisch ervaren, zo bleek uit de WODC-studie naar de nevenfuncties van rechters.

In de Eerste Kamer hebben op dit moment vier leden zitting die tevens rechter dan wel rechter-plaatsvervanger zijn. Het gaat hier om mr. H.S. Pruiksma, coördinerend vice-president van het Gerechtshof in Leeuwarden en sinds 10 mei 2005 lid van de CDA-fractie in de Eerste Kamer, nota bene verantwoordelijk voor Justitie-beleid; de heer E.C.M. Wagemakers, rechter-plaatsvervanger Gerechtshof te Den Bosch, sinds 2003 lid van de Eerste Kamer voor het CDA,  mevrouw mr. D.J.B. de Wolff, raadsheer-plaatsvervanger van het gerechtshof te Den Bosch en sinds 1999 fractievoorzitter van de Eerste Kamerfractie van Groenlinks en de heer E.C.M. Jurgens, rechter-plaatsvervanger bij de rechtbank Amsterdam, sinds 1995 lid van de Eerste Kamer voor de PvDA.

Naast het probleem van de inherente partijdigheid van politieke rechters vindt de LPF-fractie het ook principieel onjuist dat leden van de wetgevende macht oordelen over wetten die ze daarna als rechter moeten toepassen.

Helemaal uit den boze acht de LPF-fractie de vermenging van de functies burgemeester en rechter. Een voorbeeld daarvan is burgemeester mr. C.J.D. Waal die naast burgemeester van Sassenheim tevens rechter-plaatsvervanger is bij het gerechtshof Amsterdam.

  1. B) Afschaffen advocaat-rechters

Vanwege het feit dat de rechter elke schijn van partijdigheid moeten vermijden mogen rechters geen advocaat zijn (artikel 44 Wet Rechtspositie rechterlijke ambtenaren).

De LPF vindt het vreemd dat dezelfde maatstaf van onpartijdigheid niet wordt gehanteerd voor advocaten die, als rechter-plaatsvervanger (het zijn er in totaal 288), tevens als rechter optreden. Het ziet zich in deze stellingname gesteund door de rechtelijke macht zelf, waarvan 61% grote moeite heeft met het fenomeen van de rechter-plaatsvervanger die tevens advocaat is. Immers, bij deze omgekeerde combinatie ligt het gevaar van belangenverstrengeling en partijdigheid levensgroot op de loer. De advocaat kan als rechter-plaatsvervanger bijvoorbeeld een zaak voor zich krijgen waarin een kantoorgenoot partijvertegenwoordiger is of waarin een voormalig cliënt partij is.

Nederland is ook het enige land waar de combinatie advocaat-rechter op grote schaal voorkomt. In de Verenigde Staten wordt met betrekking tot deze situatie gesproken van ‘Hollandse toestanden’.

Rechter-plaatsvervangers zijn van rechtswege plaatsvervanger in andere arrondissementen. Het is dus niet uitgesloten dat zij als rechter optreden in hetzelfde arrondissement als waar zij advocaat zijn.

  1. C) Afschaffen officier-rechter

De LPF-fractie ziet de onafhankelijkheid van de Nederlandse rechter verder bedreigd door een ander merkwaardige omstandigheid in de Nederlandse rechtsstaat: het verschijnsel dat aanklagers tegelijkertijd rechter mogen zijn. De rechter(-plaatsvervanger) die onpartijdig moet zijn kan dus in zijn normale baan tot elk van de twee partijen behoren; hij kan niet alleen advocaat maar ook officier van justitie zijn.

Enkele voorbeelden: de heer mr. J.H. Wesselink die zowel rechter-plaatsvervanger is bij het Gerechtshof Amsterdam als Advocaat-Generaal bij het parket Den Haag; de heer mr. J.W. Wabeke die zowel hoofdofficier is in het parket Breda als rechter-plaatsvervanger in Den Bosch; de heer mr. J.D.L. Nuis die zowel raadsheer is bij het gerechtshof Amsterdam als plaatsvervangend officier van Justitie bij de parketten Middelburg en Den Haag, de heer mr. H.A. Marquart Scholz die zowel rechter-plaatsvervanger is bij het Gerechtshof Amsterdam als Advocaat-Generaal bij het parket Leeuwarden.

De argumenten die in het bovenstaande zijn gehanteerd om de afwijzing van de functie van advocaat-rechter te onderbouwen, gelden voor de LPF-fractie ook ten aanzien van de officier-rechter. De combinatie OM-lid van de rechterlijke macht wordt, zo bleek uit WODC-onderzoek uit 2001, door meer dan de helft van de rechters onwenselijk geacht.

Rechter-plaatsvervangers zijn van rechtswege plaatsvervanger in andere arrondissementen. Het is dus niet uitgesloten dat zij als rechter optreden in hetzelfde arrondissement als waar zij officier zijn.

Hoe?

De LPF-fractie pleit er voor de Wet Rechtspositie Rechterlijke Ambtenaren zodanig te wijzigen dat de mogelijkheid een baan als rechter te combineren met de functie van lid van de wetgevende macht, advocaat of officier van justitie wordt uitgesloten.

  1. Onvolledige vermelding neven- en hoofdfuncties rechters sanctioneren

Probleem:

De lijst van nevenfuncties van rechters en rechter-plaatsvervangers, vermeld op de sitewww.rechtspraak.nl, vormt een belangrijk instrument aan de hand waarvan de integriteit en mogelijke belangenverstrengeling van rechters kan worden beoordeeld. Soms kan een nevenfunctie, uit vrees voor belangenverstrengeling of een gebrek aan onpartijdigheid, voor een partij in een proces aanleiding zijn om een rechter te wraken. De LPF-fractie acht de registratie van nevenfuncties essentieel voor een onafhankelijke en transparante rechtspraak. Om deze registratie echt waarde te laten hebben is het wel noodzakelijk dat die registratie compleet is. De lijst zoals die op de site www.rechtspraak.nl staat weergegeven, voldoet niet aan dat criterium. Op de lijst, die volgens de Raad van de Rechtspraak up-to-date is, worden van een aantal rechters de nevenfuncties niet of niet volledig weergegeven. Een aantal voorbeelden:

– de heer prof. mr. M.W.C. Feteris, rechter-plaatsvervanger bij het Hof in Den Bosch, waarvan de functie als adviseur bij PwC niet vermeld staat;

– de heer mr. A.L. Mohr, rechter-plaatsvervanger bij het Hof in Amsterdam, waarvan de functie bij Spigthoff Advocaten en Belastingadviseurs niet vermeld wordt;

– de heer prof. mr. G.W.J.M. Kampschoër die rechter-plaatsvervanger is bij het Hof in Arnhem en tevens werk verricht voor PwC, hetgeen niet op de lijst is terug te vinden;

– de heer L.P. Broekveldt, rechter-plaatsvervanger bij het Hof in Arnhem, waarvan de functie bij Trenité van Doorne niet vermeld wordt.

– de heer mr. E.W.M. Meulemans, rechter-plaatsvervanger bij de rechtbank in Zwolle. Hiervan blijft onvermeld zijn functie als advocaat bij Nysingh Bitter & De Vries Robbé-advocaten, gevestigd te Zwolle.

Let wel, hiermee is niet gezegd dat deze rechters opzettelijk geen melding maken van hun neven- dan wel hoofdfuncties: feit is wel dat hun nevenfuncties niet op de lijst zijn terug te vinden. Het feit dat de functies niet vermeld staan is ook niet het gevolg van het recente karakter van de onvermelde betrekking, de betrekkingen worden door genoemde rechter-plaatsvervangers al sinds lange tijd vervuld.

Navraag bij diverse rechtbanken en gerechtshoven leert overigens dat zij niet voldoen aan de wettelijke verplichting van artikel 44 van de Wet Rechtspositie Rechterlijke ambtenaren om een (papieren) lijst met nevenfuncties ter inzage op het gerecht aanwezig te hebben: er wordt steeds verwezen naar de digitale lijst op www.rechtspraak.nl, die dus onvolledig is.

Voorstellen:

  1. A) De LPF-fractie wil het niet voldoen aan de wettelijke verplichting voor rechters en rechter-plaatsvervangers om hun neven- en hoofdfuncties met naam en toenaam te vermelden gaan sanctioneren. Het niet voldoen aan deze verplichting moet kunnen leiden tot een schriftelijke waarschuwing door de president van de rechtbank of het gerechtshof en in het uiterste geval ontslag door de Hoge Raad.
  2. B) Rechters moeten verplicht worden voor aanvang van de zaak aan beide procespartijen een lijst met hun nevenfuncties te verstrekken.

Hoe?

Deze voorstellen zullen als amendement worden ingediend bij de bespreking van het op dit moment aanhangige wetsvoorstel inzake de wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (29937).

  1. Court-TV en strafprocessen online

Probleem:

Openbaarheid van rechtspraak is in artikel 121 van de Grondwet vastgelegd als één van de grondbeginselen van de Nederlandse rechtsstaat. De openbaarheid dient ter controle van de samenleving op de werkzaamheden van de rechterlijke macht en ter demonstratie naar het publiek dat recht wordt gedaan. Een belangrijk argument voor openbaarheid is ook het feit dat de dader zich in het openbaar moet verantwoorden voor hetgeen hij gedaan heeft.

Artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht regelt dat het onderzoek op de terechtzitting in beginsel openbaar is. Deze openbaarheid heeft nu echter een zeer beperkt karakter, omdat zij ophoudt op bij het achterste stoeltje van de publieke tribune van de rechtszaal. De eerlijke rechtspraak is hier niet mee gediend. Afgezien van het feit dat negen op de tien strafzaken door het Openbaar Ministerie buiten de rechter om wordt afgedaan en zich daarmee überhaupt aan de openbaarheid onttrekt is 78% van de Nederlandse burgers nog nooit bij een strafzaak aanwezig is geweest. 16% heeft slechts één keer in hun leven een rechtszaak bezocht. Slechts in spraakmakende zaken komt de burger via de media informatie toe over strafzaken en deze is dan ook nog vaak onvolledig.

De LPF-fractie vindt dat er maatregelen moeten worden genomen om de openbaarheid van rechtspraak in Nederland meer dan een symbolisch beginsel te laten zijn. De fractie verwacht dat meer openbaarheid zal leiden tot meer vertrouwen in de rechtspraak; onderzoek toont aan dat burgers die in contact zijn gekomen met rechtspraak meer vertrouwen hebben in het systeem dan personen die er nooit mee in aanraking zijn geweest. Een meerderheid van de burgers die nog nooit een rechtszaak hebben bijgewoond is wèl geïnteresseerd in het volgen van een strafzaak. Daarnaast geeft een echt openbare rechtspraak ook beter invulling aan de functie van generale preventie van straffen: het door straffen voorkomen dat burgers strafbare feiten plegen. Ook de functie van specifieke preventie van het strafrecht wordt er beter mee gediend: de dader die zich in de rechtszaal weet bekeken door de bevolking zal zich meer beschaamd en schuldig voelen dan de dader die in een lege rechtszaal de zoveelste reprimande krijgt van de rechter.

  1. A) Strafprocessen voor de meervoudige strafkamer (complexe en ingrijpende zaken) moeten voortaan online live worden uitgezonden. Via webcams van de afzonderlijke rechtbanken zullen deze strafzaken online te volgen zijn, waarbij de privacy van verdachte en slachtoffer wel gegarandeerd wordt door anonimisering. Door het tonen van rechtszaken via een live-internet kanaal verwacht de LPF strafprocessen voor een veel groter publiek toegankelijk te maken. De LPF verwacht voor dit voorstel steun van bijna de helft van de Nederlandse rechters, die in de VN-enquete van 2003 hun steun uitspraken voor camera’s in de rechtszaal. Van de persrechters is 54% daar voorstander van.  Belangen van het slachtoffer of de staatsveiligheid moeten voor de LPF-fractie natuurlijk nog steeds gronden kunnen zijn om online-uitzending te verbieden.
  2. B) Strafzaken van groot maatschappelijk belang zoals bijvoorbeeld de zaak tegen Murat D., Lucia de B. en Sonja de J. moeten standaard op televisie, naar het model van het Amerikaanse

Court-tv, worden uitgezonden. Uit het voornoemde NIPO-onderzoek bleek dat 40% van de geënquêteerden die nog nooit een rechtszaak hadden bijgewoond zeker op televisie naar een dergelijk programma zou gaan kijken. Zonodig zal hier een apart tv-kanaal voor open moeten worden gesteld, te vergelijken met Court-TV in de Verenigde Staten.

  1. Pers krijgt inzage in samenvatting strafdossier

Probleem:

Rechters verwijten burgers en politici die commentaar hebben op hun beslissingen steevast een gebrek aan kennis van het dossier (zie vonnis zaak Savannah). Het ontbreken van de kennis over de ins en outs van een specifieke zaak maakt het onmogelijk voor buitenstaanders een goed gefundeerd oordeel te kunnen vormen, zo betogen rechters vaak. De LPF-fractie stelt daarom voor dat voortaan in belangrijke zaken een geanonimiseerde samenvatting van het strafdossier ter beschikking wordt gesteld aan de rechtbankpers.

Voorstel:

De LPF stelt voor aan rechtbankjournalisten, via de daarvoor geschikte media, bij moord- en doodslagzaken door het Openbaar Ministerie een geanonimiseerd dossier van de strafzaak in kwestie ter beschikking te stellen. Hierdoor wordt een vergroting van de openbaarheid bewerkstelligd en een op feiten gefundeerd publiek oordeel over strafzaken mogelijk gemaakt.